Wanneer een leerling de normen overtreedt die binnen een school gelden, bijvoorbeeld op basis van een gedragscode of leerlingenstatuut, dan kan het bevoegd gezag van de school hierop reageren. Dit kan door middel van het opleggen van een informele opvoedkundige maatregel, bijvoorbeeld het schrijven van strafwerk, of het opleggen van een formele ordemaatregel. De zwaarste ordemaatregel die het bevoegd gezag van de school ter beschikking staat is de verwijdering van een leerling.
In het primair en voortgezet onderwijs is de procedure omtrent de verwijdering van een leerling van school geregeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en het Inrichtingsbesluit. Afgezien van de procedurele voorschriften is het al dan niet opleggen van een ordemaatregel een discretionaire bevoegdheid van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag geniet echter geen volledige handelingsvrijheid. Er geldt een onderzoeks- en motiveringsplicht ten aanzien van het te nemen verwijderingsbesluit.
Voornoemde discretionaire bevoegdheid van het bevoegd gezag brengt met zich mee dat de rechter en geschillencommissie passend onderwijs een beperkte mate van toetsingsvrijheid. Zij dienen rekening te houden met de pedagogische vrijheid van het bevoegd gezag, naast de inhoudelijke en procedurele voorwaarden die gelden voor het opleggen van een verwijdering. Een belangrijke voorwaarde die daarbij in acht moet worden genomen is het proportionaliteitsbeginsel. Wanneer een lichtere sanctie opgelegd had kunnen worden, zal het bevoegd gezag moeten aantonen dat om de juiste redenen voor de meest zware sanctie van de verwijdering van de leerling van de school is gekozen.
Als voorportaal van een definitieve verwijdering kan daarbij aan de leerling een schorsing opgelegd worden. Deze schorsing mag zo lang voortduren als nodig om de definitieve verwijdering van de leerling vorm te kunnen geven. Dit ontslaat de school er echter niet van om in afwachting van de verwijdering voor de leerling in huiswerk en begeleiding te voorzien, bijvoorbeeld door middel van controle- of correctiemomenten. De leerling mag door de schorsing immers geen leer- of onderwijsachterstand oplopen.
Aan een besluit tot definitieve verwijdering van een leerling van de school kunnen drie redenen ten grondslag liggen. Op de eerste plaats wanneer de leerling een mate van wangedrag vertoont, waarmee hij een ernstige bedreiging vormt voor de orde, rust en veiligheid op school en daarmee een belemmerend effect heeft op de voortgang van de onderwijsactiviteiten op school. Wangedrag is te definiëren als gedrag dat niet meer hanteerbaar is voor de school en op enig moment ten koste gaat van de leerkrachten en leerlingen. Het belang om regels betreffende de rust en veiligheid te handhaven wegen in een dergelijk geval zwaarder dan het belang van de leerling om de opleiding voort te zetten. Op de tweede plaats wanneer de ouders van de leerling wangedrag vertonen. Het enkele feit dat de leerling zelf geen schuld draagt is volgens de rechter wel een factor in de belangenafweging, maar laat toch de bevoegdheid aan het bevoegd gezag tot het nemen van een verwijderingsbesluit. Op de derde plaats wanneer de school handelingsverlegen is. De leerling is in dat geval niet geschikt voor het reguliere onderwijs dat op de school wordt aangeboden. Let wel, een school is niet vanzelfsprekend handelingsverlening wanneer er een indicatie bestaat voor speciaal onderwijs. Met de komst van de Wet op het passend onderwijs rust op de school namelijk de verplichting om passend onderwijs aan te bieden. Heeft een school aangetoond handelingsverlegen te zijn en is de leerling aangewezen op speciaal onderwijs, dan dient de school een toelaatbaarheidsverklaring aan te vragen bij het samenwerkingsverband alvorens tot verwijdering van de leerling van de school over te kunnen gaan.
Alvorens echter tot definitieve verwijdering kan worden overgegaan dient rekening te worden gehouden met een aantal procedure aspecten. Uitgangspunt is dat een de school voorafgaand aan het definitieve besluit tot verwijdering het beginsel van hoor en wederhoor toepast en dientengevolge de ouders, de betreffende leerling (en de betrokken leerkracht) hoort. Een definitieve verwijdering is vervolgens pas rechtsgeldig nadat overleg heeft plaats gevonden met de onderwijsinspectie en een alternatieve school bereid is gevonden de leerling toe te laten. Tot slot dient de onderwijsinspectie ook in kennis te worden gesteld van de definitieve verwijdering, schriftelijk en met opgaaf van redenen.
De leerling en diens ouders kunnen binnen zes weken bezwaar maken tegen het definitieve verwijderingsbesluit bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag dient binnen vier weken een beslissing op bezwaar te nemen. De leerling kan gedurende de behandeling van het bezwaar de toegang tot de school worden ontzegd. Naast de mogelijkheid van bezwaar bij het bevoegd gezag kunnen de leerling en diens ouders ook een geschil aanhangig maken bij de Geschillencommissie passend onderwijs. Dit geldt voor alle verwijderingsbesluiten en zelf indien er slechts een voornemen tot verwijdering is geuit. Wanneer een geschil aanhangig is bij de commissie moet het bevoegd gezag de beslissing op bezwaar aanhouden.
Het Onderwijskantoor heeft veel ervaring binnen het onderwijsrecht en onze advocaten en juristen beschikken over de juiste kennis om u als juridisch partner te ondersteunen bij het verwijderen van een leerling van school. Voor meer informatie klik hier of neem contact op via info@onderwijskantoor.nl dan wel via 045 - 560 22 11.