Kort geding tegen de Onderwijsinspectie wegens onjuiste rapporten

De Onderwijsinspectie is door de rechtbank Den Haag teruggefloten ter zake de vaststelling en openbaarmaking van haar rapporten in het kader van vierjaarlijkse reguliere onderzoeken op VO-scholen.

Op 25 oktober 2018 heeft de rechtbank Den Haag een uitspraak gedaan in een kort geding procedure die vier onderwijsinstellingen voor het voortgezet onderwijs jegens de Onderwijsinspectie hadden ingesteld.[1] Uit deze uitspraak blijkt dat een onderwijsinstelling zich niet zomaar hoeft neer te leggen bij de inhoud van een rapport van de Onderwijsinspectie, indien het rapport inhoudelijk onjuistheden bevat en er door de Onderwijsinspectie geen onderscheid is gemaakt tussen haar taken ten aanzien van het naleven van wettelijke voorschriften en bevindingen voor het stimuleren van kwaliteit (artikel 3 lid 1 onder a.1 en b.1 Wet op het onderwijstoezicht (hierna te noemen: Wot)). De voorzieningenrechter oordeelde dat de Onderwijsinspectie de betreffende rapporten moest intrekken, niet opnieuw met de betreffende inhoud mocht vaststellen en niet openbaar mocht maken.

De Onderwijsinspectie heeft de taak om toezicht te houden op scholen voor voortgezet onderwijs. Zij heeft onder meer als wettelijke taken het toezien op de naleving van de bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften en het bevorderen van de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het onderwijs aan en het bestuur van instellingen als bedoeld in de onderwijswetten. In het kader van de door haar uit te voeren vierjaarlijkse onderzoeken heeft zij scholen bezocht die de onderwijsinstellingen in stand houden, en enkele rapporten vastgesteld. Na vaststelling worden de rapporten binnen vijf weken openbaar gemaakt (zie artikel 21 lid 1 Wot).

De onderwijsinstellingen kunnen zich niet vinden in de inhoud van de door de Onderwijsinspectie vastgestelde rapporten en starten een kort geding tegen de Onderwijsinspectie, waarbij zij vorderen om de rapporten in te trekken, de Onderwijsinspectie te verbieden de rapporten opnieuw vast te stellen met de betreffende inhoud en de Onderwijsinspectie te verbieden om de rapporten openbaar te maken.

De onderwijsinstellingen leggen ten grondslag aan hun vorderingen dat de rapporten in strijd zijn met artikel 20 lid 1 van de Wot nu in de rapporten geen onderscheid wordt gemaakt tussen oordelen over het naleven van wettelijke voorschriften en bevindingen voor het stimuleren van kwaliteit. Hierdoor zou bij de lezer van de rapporten ten onrechte de indruk kunnen worden gewekt dat de school in strijd met de wet handelt. Ook inhoudelijk waren de rapporten volgens de onderwijsinstellingen onjuist en onrechtmatig. In de rapporten stonden vele onjuistheden, die zeer negatief en schadelijk zijn voor de scholen indien de rapporten met de huidige inhoud zouden worden gepubliceerd.

De rechter oordeelde dat er (onder meer) suggestieve passages in de rapporten waren opgenomen, die voor de niet geoefende lezer een verkeerd beeld konden oproepen die niet conform de werkelijkheid was en schadelijk zou zijn voor de scholen. Zo had de Onderwijsinspectie bijvoorbeeld in een rapport ten aanzien van de vakken biologie, aardrijkskunde en geschiedenis, opgenomen dat ‘het de vraag was in hoeverre de school daarmee inhouden aanbiedt opklimmend in niveaus op een wijze die past bij de leeftijd van de leerlingen (Art. 2, tweede lid, onder a WVO)’. Volgens de voorzieningenrechter was niet voldaan aan het vereiste dat er helder onderscheid moet zijn tussen oordelen en bevindingen. Er werd in de geciteerde passage een vraag gesteld of de school wel voldeed aan artikel 2 lid 2 onder a WVO, maar die vraag werd vervolgens niet beantwoord. Mede gelet op de andere passages in het rapport, te weten dat het aanbod als onvoldoende werd beoordeeld omdat de scholen voor deze standaard niet zouden voldoen aan de wettelijke vereisten, werd hiermee wel de suggestie gewekt dat dit onder andere op dit punt niet het geval was. De voorzieningenrechter keek vervolgens naar de in het rapport genoemde afspraken over vervolgtoezicht en concludeerde dat het vervolgtoezicht niet zag op de vakken biologie, aardrijkskunde en geschiedenis.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de Onderwijsinspectie in redelijkheid niet tot vaststelling van de rapporten heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rapporten met deze inhoud door de Onderwijsinspectie moesten worden ingetrokken, niet meer opnieuw mochten worden vastgesteld en niet openbaar mochten worden gemaakt. Het loont zich dus om de rapporten van de Onderwijsinspectie, ook al gaat het om de vierjaarlijkse reguliere onderzoeken, kritisch te bekijken en zo nodig rechtsmiddelen aan te wenden voordat dergelijke rapporten openbaar worden gemaakt.

Opmerkelijk is dat één van de onderwijsinstellingen in deze procedure in 2015 ook een poging had gedaan om openbaarmaking van een rapport van de Onderwijsinspectie te voorkomen.[2] De onderwijsinstelling had toen aan de bestuursrechter in een voorlopige voorziening gevraagd om de openbaarmaking te schorsen. De grondslag die toen door de onderwijsinstelling aangedragen werd om de openbaarmaking te schorsen was de Wet openbaarheid bestuur (hierna te noemen: Wob). Volgens de onderwijsinstelling moest openbaarmaking van het rapport achterwege blijven, omdat het belang van openbaarmaking niet zou opwegen tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden (zie artikel 10 lid 2 aanhef en onder g Wob). Volgens de rechtbank was de actieve openbaarmaking wettelijk voorgeschreven op grond van artikel 21 lid 1 van de Wot, en was hier de Wob dus niet van toepassing. Het wettelijk stelsel brengt volgens de rechtbank met zich dat bevindingen van de inspectie openbaar worden gemaakt, ook als deze bevindingen een school onwelgevallig zijn. De belangen van de school worden voldoende gewaarborgd doordat de school voorafgaand aan de openbaarmaking kan reageren op het conceptrapport en doordat de Onderwijsinspectie gehouden is de zienswijze van de school tegelijkertijd met het rapport openbaar te maken, aldus de rechtbank. Het lijkt erop dat de rechtbank met de uitspraak in 2018 op voorgaand standpunt is teruggekomen, en de inhoud van de rapporten van de Onderwijsinspectie toch indringender gaat toetsen.

[1] Zie Rechtbank Den Haag, 25 oktober 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12685.

[2] Zie Rechtbank Noord-Nederland 4 juni 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:2649.