Rechtbank Noord-Holland: cao-bepaling over nevenwerkzaamheden niet in strijd met de wet

Sinds jaar en dag is in de cao vo bepaald dat een werknemer melding moet maken van de nevenwerkzaamheden die hij uitvoert naast zijn dienstverband met de onderwijsstichting. Tegenwoordig is dit vermeld in artikel 18.4 van de cao vo. Ook de cao po bevat een dergelijke bepaling (art. 11.3). Het doel van deze bepalingen is dat de werkgever moet kunnen beoordelen of de nevenwerkzaamheden in strijd zijn met de belangen van de werkgever.

In een ontslagzaak bij de rechtbank, waarin wij een schoolbestuur (de werkgever) bijstonden, draaide het om een werknemer die geen duidelijkheid wilde geven over zijn nevenwerkzaamheden. Meerdere keren werd hem de vraag gesteld welke nevenwerkzaamheden hij nu precies uitvoerde, maar de werknemer volstond met een algemene opgave terwijl de werkgever er juist meer van wilde weten. De werknemer handelde daarmee in strijd met art. 18.4 van de cao vo én de integriteitscode van het schoolbestuur en daarom verzocht de werkgever de rechtbank om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

De advocaat van de werknemer stelde zich tijdens de procedure op het standpunt dat art. 18.4 van de cao vo in strijd is met artikel 7:653a van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel is in werking getreden op 1 augustus 2022, ter implementatie van de EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden, en bepaalt kort gezegd dat de werkgever het de werknemer niet kan verbieden om nevenwerkzaamheden te verrichten, behalve als voor dat verbod een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat. Zo’n objectieve rechtvaardigingsgrond kan bijvoorbeeld bestaan uit strijdigheid met de Arbeidstijdenwet, het beschermen van vertrouwelijke bedrijfsinformatie of het vermijden van belangenconflicten.

De rechtbank oordeelde uiteindelijk dat art. 18.4 van de cao vo niet in strijd is met art. 7:653a van het Burgerlijk Wetboek. De rechter vond namelijk dat de cao-bepaling in essentie niet gaat om de vraag of de werkgever de nevenwerkzaamheden mag verbieden, maar om de stap daarvóór, namelijk het doen van de opgave van nevenwerkzaamheden. Die opgave moet het mogelijk maken om te beoordelen of de nevenwerkzaamheden toelaatbaar zijn. De verplichting tot het doen van die opgave valt volgens de rechtbank aldus niet onder de reikwijdte van art. 7:653a BW. De rechtbank oordeelde vervolgens dat de werknemer had gehandeld in strijd met zijn verplichtingen en besloot de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege verwijtbaar handelen.

Met deze uitspraak is in ieder geval duidelijk dat, ook na inwerkingtreding van artikel 7:653a van het Burgerlijk Wetboek, werknemers in het primair en voortgezet onderwijs nog steeds verplicht zijn om helderheid te verstrekken over hun eventuele nevenwerkzaamheden. Werknemers moeten dit op eigen initiatief doen, maar wij raden wel aan om hier periodiek aandacht aan te besteden, bijvoorbeeld in het kader van de gesprekkencyclus of in een periodiek algemeen bericht hierover.

De uitspraak is helaas nog niet gepubliceerd. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Martin Hofman, advocaat op ons kantoor in Heemstede.